De eerste Patrouille


Of ik onze eerste nachtelijke patrouille, al meteen tijdens de eerste nacht daar gelopen heb weet ik eigenlijk niet helemaal zeker. Wat ik wel zeker weet is dat we, bij die eerste keer ons, voor vertrek nog netjes op een rij hebben moeten opstellen voor een keurige inspectie. Het hele protocol van die inspectie was er vooral op gericht dat de wapens, uitgebreid bekeken werden op eventueel achter gebleven munitie.

In Nederland, was bij alles eerst een uitgebreide inspectie, nog heel normaal geweest. Zo vlak voor een vertrek is het natuurlijk ook een perfect moment voor wat laatste instructies maar doordat onze voorgangers toen een beetje verbaasd keken naar zo veel keurig militair protocol, vond ik het wel een beetje overdreven. Zover ik me herinner is dit voor mij ook de enige keer geweest dat ik op die manier, volgens protocol geïnspecteerd ben in Libanon.

We moesten daarvoor nog eerst het magazijn met munitie uit het wapen halen om het er na die wapeninspectie en bij het commando "half laden" weer netjes in te kunnen schuiven. Ik vond het een vreemd omslachtig ritueel en door de blikken van onze voorgangers voelde het ook erg overdreven aan. Dit is echter de enige keer dat ik me herinner dat we in Libanon, zo uitgebreid geïnspecteerd werden. Uiteindelijk, toen alle plichtplegingen eindelijk achter de rug waren, liepen we dan toch echt, zwaar bewapend de poort uit voor onze eerste echte nacht patrouille. 


In het Libanese binnenland vond je toen weinig straten of straatlantaarns, dus eenmaal buiten de poort zagen we, in eerste instantie alleen maar inktzwarte duisternis. We konden daar nog geen schim van een pad onderscheiden.

De postcommandant van onze voorgangers, was toen de leider van de patrouille en hij gaf ons een kwartier om aan het donker te kunnen wennen. Tijdens dat kwartier vertelde hij onder andere dat hij in het begin ook niets had gezien, maar dat het snel went. Hij zij; "na een paar weken hier, zie je steeds beter in het donker", en dat bleek ook zeker te kloppen. 

Na dat kwartier wachten, vertrokken we en volgde ik, strompelend en struikelend omdat ik nog steeds niet veel meer zag dan dat gordijn van zwartheid, onze Leider. Na een poosje in Libanon, werd dat gordijn echter steeds minder dik. Dan Griste je gewoon als je op patrouille moest, je wapen met vol magazijn, uit de wapenkast in de keuken, en liep je zonder problemen, direct vanuit de TL verlichte prefab, het nachtelijke duister in. Zelfs in de donkerste, meest bewolkte en regenachtige nachten. (Ik was daar in de winter en dan regent het daar veel dus.) Tijdens heldere, maanverlichte nachten was, tegen die tijd ook onze maan schaduw duidelijk te zien in dat, voorheen nog zo stikdonkere landschap. 


Bij die eerste patrouille echter had ik, doordat ik nog niks zag, nog echt het gevoel dat er op ieder moment een terrorist uit de duisternis tevoorschijn kon springen en met een lijf vol adrenaline volgde ik toen de jongens die voor me liepen. 

Het geladen wapen aan m’n schouder gaf me daarbij een beetje een vals gevoel van "wie doet me wat", maar dat is niet echt overtuigend als je nog geen hand voor ogen ziet. Als je dus de gene die je iets aan zou kunnen doen, helemaal niet op tijd kunt zien. Achteraf, meer realistisch terugkijkend, ben ik dan ook vooral blij dat, ik persoonlijk, nooit een antwoord heb gehad op de vraag: "Wie doet me wat."

Die eerste keer liepen we dus, met een eigenlijk te kleine tussenruimte om elkaar niet uit het oog te verliezen, de inktzwarte nacht in want je mocht natuurlijk geen zaklamp gebruiken. Aan de ene kant omdat je dan zelf al van kilometers afstand wordt gezien maar ook omdat je dan, buiten de lichtkring van je zaklamp, helemaal niks ziet. Je ogen wennen nooit echt aan het donker als je met een zaklamp loopt te zwaaien.

We volgden eerst het pad een stuk, in de richting van het dorp, maar na een paar honderd meter gingen we van dat pad af en liepen we in in de richting van onze allereerste nachtelijke "Luisterpost". De patrouilles duurden gewoonlijk een uur of zeven en in die uren namen we, op drie plaatsen zo'n tijdelijke post in. De eerste was bij een opgeblazen raketbunker, op de helling van de heuvel van het dorp. De foto's zijn trouwens gemaakt toen we de patrouille eens overdag liepen.

Die eerste keer liepen we, nog struikelend over stenen, rotsen en struikjes die we niet of te laat zagen, door het stikdonkere landschap. In het stikdonker beklommen we die eerste keer ook de heuvel naar de geëxplodeerde bunker waar we dus een uur, stilletjes en met een onderlinge afstand van een paar meter zaten "waar te nemen".

Tijdens zo'n patrouille mochten we natuurlijk niet echt praten want we mochten zelf niet gehoord of gezien worden door eventuele onverlaten. De rokers onder ons mochten eigenlijk ook niet roken omdat zo’n gloeiende sigaretten peuk, ook erg goed is te zien in het donker. De verstokte rokers onder ons leerden echter snel genoeg om dat gloeiende puntje met hun handen af te schermen want een hele nacht zonder een peuk wakker blijven, dat kan natuurlijk niet. 

In de loop van dat eerste uur bij die bunker, begonnen m’n ogen pas genoeg aan het donker te wennen om te zien waar ik überhaupt was, en toen dat uur voorbij was, klommen we nog een stukje omhoog en over de heuveltop heen naar de tweede luisterpost bij een verlaten huis. Daar begon het hele proces van zitten en de wacht houden dan weer opnieuw. 

Het huis lag aan het eind van een smal weggetje. Hoewel woorden als huis en weggetje eigenlijk te grote complimenten zijn voor een, gedeeltelijk geasfalteerd pad met een grijs gebouwtje zonder ramen aan het eind. 

Het was een klein gebouwtje met twee verdiepingen op de helling van de heuvel, en ik denk dat de bewoners waren gevlucht voor het geweld van de oorlog, want het was vanaf de buitenkant, met kettingen en hangsloten afgesloten. Vandaar keken we uit over het veel vlakkere gebied aan de kust en tijdens heldere nachten kon je daar soms, in de verte, een teken van bewoning zien. Dingen als een lampje bij een van de schaarse gebouwen in dat iets meer bevolkte en groenere plantage gebied. Tijdens koude en verregende winternachten, zat je je daar, nat en koukleumend af te vragen of je ooit nog echt droog en warm zou worden. 

Daarna volgden we dat "weggetje" naar het dorp waar je 's nachts, niemand zag door de curfew (avondklok). Je kon daar wel soms wat geluiden horen van mensen of dieren in huizen of op binnenplaatsen. In dat dorp hing altijd die hele typische geur van mensen en dieren die allemaal samen in kleine ruimtes leven, vermengt met restanten geur van de Libanese keuken.

Vandaar uit ging het dan naar de derde en laatste luisterpost bij het kapotgeschoten huis aan de rand van het dorp. Het huis had een kleurig betegelde binnenplaats gehad, en toen het nog heel was geweest was het vast erg mooi, maar er waren alleen nog kapot geschoten brokstukken achter gebleven.

Van daaruit keken we uit over het dal in de driehoek tussen het dorp, onze eigen post en de zuid Libanese post Tango aan de overkant. Aan de verre horizon was dan weer de grens met Israël, die je in de nacht alleen kon onderscheiden als het erg helder was, of als ze hun enorme zoeklichten aan hadden. Uiteindelijk liepen we langs het gewone, verbreedde geitenpad terug naar onze eigen post. Je was dan dus zo'n beetje de hele nacht onderweg geweest en die patrouille liepen we iedere nacht. Toen het, richting januari eenmaal echt winter werd, merkten we dat de temperaturen in Libanon, in de nacht, aardig onderuit konden gaan.

Share by: