Beiroet


De mannen die we moesten gaan aflossen, en ik noem ze hier nu heel bewust mannen, hoewel ze in werkelijkheid van onze leeftijd waren, kwamen aan gemarcheerd terwijl wij, net in Libanon aangekomen, keurig opgesteld stonden te wachten op het vliegveld van Beiroet. 

Wij, de "versen", hadden natuurlijk een keurig representatief uiterlijk, zoals “men” vindt dat, dat hoort bij een legereenheid die z’n land moet gaan vertegenwoordigen in het buitenland. Dat wil zeggen, een nieuwe blauwe baret op het hoofd, nieuwe legergroene kleding aan en glimmend gepoetste leger kisten aan de voeten.

Zij, de door de wol geverfden, hadden daarentegen een totaal verbleekte blauwe baret op hun hoofd, kleding waar, na een half jaar Libanon, het nieuwe echt wel vanaf was, en schoeisel dat na maanden in het rotsige hoogland, kompleet was afgetrapt. Er was echter ook nog iets anders dat ik niet zo makkelijk kan benoemen. Het maakte hen echter totaal anders dan ons, en had niets te maken had met de uiterlijke kenmerken die ik net noemde. Het werd voor mij nog duidelijker toen we eenmaal als twee groepen, keurig naast elkaar stonden opgesteld. Zij keken veel meer de wereld in als mannen met ervaring. Wij als jongens die op het punt stonden om iets spannends te gaan beleven en zo voelde het, voor mij op dat moment ook.

Dat zelfde moment was echter voor een hoge militair (ik geloof dat het een luitenant-kolonel was) het startteken om ons allemaal samen, eerst nog van zo’n veel te langdradige en, vind ik altijd, perfect overbodige toespraak te laten genieten. Hij deed z'n zegje op de joviaal-officiële toon van iemand die een toespraak houd terwijl hij zich nog een van de jongens voelt, en misschien was hij dat, op zijn manier ook nog wel. Het was  in ieder geval zo'n toespraak die "men" blijkbaar altijd noodzakelijk vind bij officiële gelegenheden.

Zo'n toespraak waar de gemiddelde mens zich, achteraf niet veel van kan herinneren. Het soort toespraak dus, die voornamelijk lijkt te dienen om achteraf te kunnen zeggen dat alles wel degelijk gezegd is.


Toen uiteindelijk al dat officiële gedoe achter de rug was, werden de vertrekkende jongens "afgemarcheerd" zoals dat heet en ook ik heb hen toen van het blijkbaar traditionele applaus voorzien, wat ik, toen we daar stonden te klappen, wel erg geforceerd vond. Ik deed ook vooral mee omdat iedereen om me heen dat deed. Ik ben nooit de gene die als eerste met een applaus begint.

Uiteindelijk, toen zij waren vertrokken in de richting van het vliegtuig dat ons naar Libanon had gebracht en dat hen dus naar Nederland terug zou brengen, mochten wij plaatsnemen in de voertuigen waarmee zij naar Beiroet waren gebracht en die ons naar het, door Nederlandse militairen bewaakte gebied in zuid Libanon zouden gaan brengen.

Daar zouden wij dan de plaatsen moeten gaan innemen die zij die ochtend hadden verlaten. Iets dat ik toch wel een spannend vooruitzicht vond. Wij, onervaren groentjes die de plek van die ervaren mannen moesten gaan innemen, maar, ervaring is niet aan te leren, die krijg je alleen in de praktijk. 

Als lid van een grote groep gelijkgestemden heb je al snel de neiging om te gaan waar de rest ook gaat want dat is de makkelijkste weg. Je wordt gewezen waar je moet zijn en gestuurd door een soort kuddegedrag, volg je maar gewoon de rest. Nooit gedacht dat ik dat ooit nog eens zou zeggen met betrekking tot mij en m’n verhaal maar toen ik jong was, ging ik nog echt, zonder vragen mee met de massa.

Die eerste rit naar ons inzetgebied in zuid Libanon was ook meteen mijn eerste kennismaking met de oude, wit geschilderde UN vrachtwagens. De veel nieuwere vrachtwagens waarmee we, in Nederland vaker te maken hadden gehad, waren veel modernere legergroene viertonners geweest maar die oude drietonners, pasten, in ieder geval optisch, veel beter in het plaatje van, het door oorlogen geteisterde oude Libanon waar alles, oud en versleten was. Ik denk dat een serie splinternieuwe, spierwitte viertonners daar als de spreekwoordelijke "vlag op een modderschuit" zou zijn geweest. 
Met een gevoel van "spannend" en "nu gaat het echt gebeuren", stapte ik toen voor het eerst in zo'n wit UN voertuig waarna we het vliegveld van Beiroet verlieten om de straten van een compleet vreemde wereld in te rijden. 

Tot op dat moment, was ik niet verder het buitenland in geweest dan net over de grens in Duitsland, dus ik was erg nieuwsgierig en probeerde, zover als die overkapte vrachtwagen dat toeliet, zoveel mogelijk rond te kijken.

Voorzover ik het dus kon zien, reed de colonne witte voertuigen door vreemde, somber grijze buitenwijken met overal oorlogsschade en manoeuvreerde daar door het drukke verkeer dat, voor mijn Nederlandse ogen, echt eén grote chaos was. Oude en al veel te vaak opgelapte auto's haalden luid toeterend links en rechts in en reden door die stad waar ook de meeste mensen een versleten indruk bij me achterlieten.

Het overdrukke Beiroet tenslotte achterlatend, reden we daarna over een, aan alle kanten opgelapte kustweg naar het zuiden van Libanon.

Onderweg kwamen we langs allerlei goed bewapende roadblocks van alle mogelijke, verschillende groeperingen en ik ging me echt steeds meer een vreemde voelen toen ik daar die eerste keer reed. 


Na een reis van vele uren, kwamen we aan bij het eerste Nederlandse roadblock van
post 7-18 en van daaruit reden we, via nog een paar van onze posten en roadblocks door naar de veel grotere post 7-4 die onze commandopost was. Bij iedere post die we onderweg aan deden, bleven er meer van ons achter en werden we verder opgesplitst en hoe meer we de rotsige heuvels in reden, hoe wilder en ongetemder het landschap werd. Uiteindelijk werden we, vanaf post 7-4, met een achtwielig pantservoertuig naar de waarnemingspost gebracht die onze thuisbasis zou moeten zijn. Op dat moment wist ik dus nog steeds niet waar ik precies geplaatst zou gaan worden. Dat werd pas duidelijk toen ik er was en me werd verteld dat ik daar moest uitstappen.

Die eerste rit vanuit het dorp, naar wat dus pas na aankomst, onze "post" bleek te zijn, zie ik nog zo voor me. (post is trouwens kort voor positie) Van de laatste huizen van het dorp waren alleen nog kapot geschoten ruïnes over. Bergen steenpuin met hier en daar wat gekleurde tegeltjes en een glimp vergane glorie. Daar stopte, bij het laatste restje van wat je nog een verharde weg zou kunnen noemen, alle beschaving. Er stond daar nog een volledig verroest autowrak bij een verdwaalde cederboom waar we een onverhard en verbreed geitenpad op reden. Vandaar ging het een kaal glooiend ruw heuvelland in, waar alleen hier en daar wat kleine, droge struikjes groeiden. Als daar niet dat opgedroogde modderpad was geweest en het autowrak wat we net voorbij waren gereden, zou daar niets meer te zien zijn van wat zelfs maar een schijn van beschaving zou kunnen wekken. Toen ik dat zag was mijn eerste bewuste gedachte: “Zo zou ik wel willen wonen." Je zou het liefde op het eerste gezicht kunnen noemen. Het voelde als een soort van thuiskomen, maar ik kan niet zeggen wat me dan precies dat gevoel gaf. Misschien dat ik in een vorig leven..… 

Of heeft dat gevoel van thuiskomen meer te maken met het ongerepte van het ruwe, Libanese landschap. Als ik daar nu zou terugkeren en dan allemaal gebouwen en wegen aantref? Zou dat gevoel er dan nog wel zijn? 

We reden daar door het dal en de volgende heuvel op waar, aan het zicht onttrokken door de aarden wal die de post omheinde, de post bleek te zijn die, die komende maanden m'n thuisbasis zou zijn.

Zo’n 25 meter buiten de toegang van de post, stond nog een knoestige, oude cederboom, maar het was de enige boom in ons zichtveld. In vroeger tijden, was Libanon beroemd om z'n geweldige ceders die je nu nog vooral vindt op de vlag van Libanon, maar de grote ceder wouden van toen, vond je geloof ik, meer naar het noorden, rond Byblos en Beiroet. Steden die hun rijkdom ook hebben te danken aan de handel van cederhout.


Share by: