De Treinreis


September 1994

Mijn gedachten zijn ver weg als ik op een mooie namiddag over een trottoir, door een stad loop en hoop dat ik snel weer thuis zal zijn. Het is laat in de middag en ik heb net m’n dochter naar huis gebracht na een weekend bij papa. Eigenlijk wil ik thuis op m’n bank ploffen om de door m’n hoofd spokende gedachtes van me af te kunnen schrijven. Maar voordat ik dat kan doen heb ik eerst nog een treinreis van drie en een half uur voor de boeg.
Even flitst de gedachte door m’n hoofd dat ik morgenmiddag om twee uur weer op m’n werk moet zijn voor een week late dienst. Weer een week door de gangen van een stoffig magazijn sjouwen. Allemaal onderdelen bij elkaar zoekend, voor servicemonteurs ergens in Europa. Voor mensen dus, die ik niet ken en nooit zal ontmoeten. Als ik ergens geen behoefte aan heb is het dat werk wel, maar dat is gelukkig morgen pas. Nog ver weg dus. 

Zonder echt op te letten waar, loop ik hier nu gewoon verder maar m’n voeten weten de weg wel. Die voeten gaan een hoek om, een brede winkelstraat in en daar, even verder op, is het treinstation waarnaar ik onderweg ben. De gewone wereld dringt weer een beetje tot me door en even stop ik daar en kijk naar de mensen om me heen. Ze lijken allemaal, snel en doelbewust van A naar B te willen. De meesten komen op mij over als bedachte schepsels. Mensen met geïdealiseerd uiterlijk, of anders tenminste in een wanhopige poging om dat enigszins te evenaren. Haren en kleding gemodelleerd naar de geldende norm van het moment. Veel vrouwen hebben het gezicht glad en vlekvrij geplamuurd met crème en poeder. Lippen iets te vol gestift. Ogen beschaduwd. Mannen hebben hun kin gladgeschoren of juist vol met precies gemodelleerde stoppels. Veel mensen doen zo nadrukkelijk nonchalant dat het bijna komisch is. Anderen lijken meer hun best te doen om maar vooral niet op te vallen. Iedereen speelt een rol en lijkt overtuigd dat de rol die wordt gespeeld, de enige goede is. Bij velen vraag ik me af of er nog een echt mens onder al die camouflage zit.
Dan zie ik mezelf staan, weerkaatst in een winkelruit, en bedenk; maar je bent zelf toch geen haar beter.
Met dat idee in mijn hoofd loop ik weer verder. De laatste paar honderd meter naar het station.
Even speelt er een ander, ruwer rotsachtiger plaatje voor mijn ogen. Een puur plaatje, zonder al die mensen. Een plaatje van een landschap waar ik, nu alweer jaren geleden, vaak gelopen heb. een plaatje uit een oude herinnering. Een herinnering van een tijd toen dit moment nog een verre, onbekende toekomst was. Dan nader ik de grote kruising met aan de overkant het treinstation.

Terwijl ik de stationshal binnen loop, wordt mijn neus overvallen door een golf van geuren en ik voel me onmiddellijk ingesloten door allemaal verschillende aanwezigheden, Ik wurm me snel tussen de mensen en de kakofonie van zweet luchtjes, wolken parfum en eten dat al uren word warm gehouden door. Dat brengt me met een ruk terug naar de werkelijkheid. Niet echt een aanlokkelijke plek dus ik loop snel door naar het perron, waar m’n trein nog moet komen. Daar wacht ik even en terwijl ik, om me heen sta te kijken keren mijn gedachten terug naar het rotsachtige, Libanese land van de flits van net.
De laatste tijd heb ik steeds vaker flashbacks van m’n tijd in Libanon. Het is ondertussen twaalf jaar geleden dat ik terug kwam naar Nederland en in die tijd heb ik alleen maar steeds minder aan die maanden in het Midden-Oosten gedacht. Veel herinneringen zijn vaag geworden en de volgorde is helemaal zoek, maar ik denk weer vaker aan de maanden die ik daar als vredesmilitair heb meegemaakt: 

“Het is vroeg in de middag en een chauffeur en ik (een boordschutter) rijden met een achtwielig pantservoertuig bij onze post weg om de dagelijkse voorraden op te halen. We volgen het verbreedde geitenpad naar links de heuvel af. Langs het pad zijn wat lage struikjes. Het spoor dat we volgen, zit vol kuilen en ruwe keien. We rijden door het dal en de volgende heuvel op. Even voor het verroeste autowrak, maakt het pad een flauwe bocht naar links en begint het gebarsten asfalt van een verharde weg. We rijden het dorp in langs een paar kapotgeschoten huizen en ik zie kogelgaten in de brokstukken van resten muur, neergestorte plafonds, en vergane glorie. In het dorp, tussen de nog staande huisjes, rennen wat spelende kinderen met een oude, versleten, leren voetbal. Een oeroude man staat er tevreden naar te kijken en groet als we langs rijden. Marhabba (hallo) roept hij en voor een moment lijkt het bijna vrede. Maar die indruk is erg vluchtig en wordt bijna onmiddellijk, wreed verstoort als ik weer voor me kijk en een geladen mitrailleur zie die krachtig genoeg is om de muren van de omliggende huizen, met z'n kogels te doorzeven.”

Terwijl ik dat tafereel voor me zie, wordt mijn gedachtegang verstoord door m’n trein die aan komt rijden. Ik wacht tot hij gestopt is, stap in en ga zitten op een vrije plek bij het raam. Ik kijk naar de andere mensen die ook instappen maar dat zijn er niet erg veel dus er is plek genoeg. Terwijl de deuren zich weer sluiten en de trein weer in beweging komt vraag ik me af hoe ik m’n leven na Libanon weer op pakte. Pakte ik mijn leven wel weer op of ben ik nog steeds die vreemde, die zoekende die alles van een afstand bekijkt? Zo voelt het wel als ik de mensen om me heen bekijk en ik voel me dan ook op geen enkele wijze met hen verbonden.

M’n maag geeft een grom om me eraan te herinneren dat ik op het station beter wat te eten had kunnen kopen maar daarvoor is het nu te laat. Ik besluit dus dat ik in Utrecht, zo’n heerlijke Italiaanse bol met salami en paprika zal pakken, want daar moet ik overstappen en heb ik ruim twintig minuten de tijd.
Terwijl m'n trein gaat rijden, dwalen m’n gedachten af naar een andere treinreis naar Utrecht. Een treinreis van twaalf jaar geleden. Een reis die me van Schiphol naar huis moest brengen na m’n tijd in Libanon. toen verbaasde ik me vooral over de vreemde wereld waarin ik was beland. Mijn verstand weet wel dat dit “slechts” een herinnering van jaren geleden is maar ik beleef het alsof het op dit moment gebeurt:
"Blijkbaar ben ik de enige terugkerende militair die niet wordt opgehaald vanaf Schiphol. Ik ben in ieder geval de enige militair die hier, op dit perron, op de trein staat te wachten. Voor alle anderen stonden familie en vrienden klaar, maar niet voor mij. Natuurlijk wist ik al voor mijn vertrek dat het zo zou gaan bij m'n terugkeer. Ik had zelf tegen m’n ouders gezegd dat ik wel met de trein zou gaan en eigenlijk vind ik het ook best een prettige gedachte om nog even alleen te kunnen zijn. Maar toch, toen ik net de ontvangst van m'n maten zag, miste ik zeker wel m'n vriendin. Tegen beter weten in had ik toch een beetje gehoopt dat ze er voor me zou zijn maar ze is er echt niet. Ik verwacht ook niet dat ze me in de armen zal vliegen als we elkaar uiteindelijk weer zien maar ik hoop daar natuurlijk wel op. Het enige wat ik op dit moment echt wil is haar in m'n armen sluiten.
Deze treinreis is een soort van overgang tussen het leven als militair in Libanon, waar ik me zo thuis voelde en het aanstaande leven als burger, thuis in Nederland, waar ik helemaal geen zin in heb. Ook heb ik helemaal geen behoefte aan allemaal, ongetwijfeld goed bedoelde, nieuwsgierige vragen van familie en vrienden. Dat burger bestaan wil ik nog zo lang mogelijk voor me uit schuiven.
Hier zit ik dus, in m’n speciaal voor de terugkeer gewassen, militaire kloffie, gewoon in een trein naar huis. Ik kijk naar de mensen om me heen. Allemaal, onveranderde, gewone mensen. Hoe kunnen zij nog zo gewoon zijn gebleven terwijl de wereld zo veel is verandert? Maar het blijkt alleen mijn wereld te zijn, die verandert is. Die van hen is nog precies de zelfde als voor m’n vertrek naar Libanon. Het geeft me een gevoel of ik terug ga in de tijd. Terug naar een ver en bijna vergeten verleden. Plotseling voelt dit, tot een haf uur geleden nog zo gewone, militaire pak met de blauwe baret, erg vreemd en onwennig aan, zo tussen al die gewone mensen. Dus na nog even getwijfeld te hebben zet ik m'n blauwe baret af, rol hem op en stop hem in m'n broekzak. Het is de eerste van vele handelingen waarmee ik uiterlijk weer langzaam in een gewone burger zal moeten veranderen.
Toen ik vanmorgen wakker werd, in een barak, op een heuvel in zuid Libanon, waren dat pak en die baret nog een heel normale vanzelfsprekendheid. Vanmorgen werd ik dus nog wakker in een wereld waar geladen wapens nooit ver weg en heel normaal waren. Is dan niet de echte wereld? Om me heen kilometers kaal, rotsig heuvelland met hier en daar wat dorre struikjes.
Dit vlakke, rijke, volgebouwde, Nederlandse landschap voelt als een vreemd, ver land of misschien een vage droom die ik me nog maar net herinneren kan. Maar dit is het land waar ik geboren ben en opgroeide. Waar ik de eerste negentien jaar van m'n leven heb gewoond. Het lijkt nu meer op een herinnering van iemand anders. Mijn verstand zegt dat dit de gewone wereld is, maar zo voelt het zeker niet. Ik weet dat het land, waar ik de afgelopen maanden heb doorgebracht, dat verre Libanon in het Midden-Oosten waar ik me zo thuis voelde, door de mensen om me heen maar vreemd zou worden gevonden. Maar als vreemdeling in dat land, voelde ik me vanaf het eerste moment, helemaal thuis. Ik voelde me er ook erg welkom en gewaardeerd. Nu, terug in Nederland, voel ik me meer als een oud meubelstuk waar iedereen alleen maar lang genoeg naar kijkt om er niet tegenaan te knallen en ik voel niet de miste behoefte om hier ooit weer aan te wennen. Het liefst zou ik me omdraaien en weer terug gaan naar Libanon. Terug naar het echte leven."

Om mij heen zie ik allemaal mensen zoals ik me die herinner van “vroeger”. Mensen die stiekem en nieuwsgierig naar die vreemde militair kijken die net is ingestapt. Mensen die snel weer weg kijken als ze zien dat ik ze zie kijken. Mensen die duidelijk nog onveranderd zijn. De wereld is zo veel veranderd, maar dat lijkt alleen mijn wereld te zijn, zeker niet die van hen. Het voelt alsof ik terug ben gegaan in de tijd. Terug naar een tijd toen de mensen nog gewoon zorgeloos onderweg waren naar van alles en nog niks. Het ziet er zo vreemd uit. De flarden van gesprekken die ik om me heen opvang gaan alleen maar over trivialiteiten.
Vanmorgen werd ik wakker in mijn slaapzak, in een barak van golfplaten, op een bewapende post, op een kale rotsige heuvel. Een post die je kunt bereiken via een verbreed geiten pad door het o zo weidse zuid Libanon. Nu rijd ik hier, door dit vreselijk afgebakende Nederland. Alles is hier vlak, strak en gecultiveerd. Heel Nederland is bezaait met een netwerk van mooie, brede wegen die overal heen leiden. Zelfs een enkel, vrijstaand huis heeft zijn eigen weg. Het lijkt wel of hier helemaal niets spontaan is neergezet of groeit. Iedere boom past in een 'bestemmingsplan' en iedere spontane grasspriet moet worden weg gemaaid. Zelfs op de Veluwe is alles netjes en ordelijk. Het komt allemaal volkomen onnatuurlijk op me over. Het voelt aan als een terug in meer opzichten dan het fysieke terug naar Nederland.
In Libanon lijkt er van m’n oude wereldbeeld niet veel over te zijn gebleven. Daar was het enige contact met de wereld daarbuiten, de brieven van m’n vriendin. Verder was er daar alleen de taak en het postleven, wat m’n leven beheerste. Nu ik dus alleen, met de trein naar m'n zogenaamde thuis rijd, komen al die indrukken uit het verleden erg vreemd op me over. Mijn wereld is totaal verandert maar dat geld duidelijk niet voor die mensen hier. Hier zit ik dan, gewoon in een trein en iedereen is ongewapend. Ik voel me hier echt een vreemde, een buitengeslotene, zo ongewapend in m’n militaire kloffie tussen al die schepsels uit het verleden. Schepsels die allemaal onderweg zijn door dat rare Nederland. Ik heb niets met die mensen gemeen en heb het gevoel alsof ik een totaal andere levensvorm ben. 

Is die treinreis echt al weer ruim twaalf jaar geleden en ben ik nu weer... geïntegreerd in die wereld die toen zo vreemd op me over kwam? Nu reis ik heel vaak met de trein door een, allang weer heel gewoon Nederland, waartegen ik me nog wel steeds probeer af te zetten.
De trein waarin ik zit begint weer af te remmen voor het volgende station. Dat is dus station Arnhem. Van hieruit rijdt de trein andersom verder. Dus waar ik net nog vooruit reed, zal ik, in de zelfde trein achteruit verder rijden. Over zo’n drie kwartier ben ik weer thuis in Venray. Daar woon ik nu al weer vier maanden alleen in een rijtjeshuis en ik geloof niet echt dat daar nog snel weer een verandering in gaat komen want ik vind het wel prettig om alleen te wonen. Het geeft me dat “eindelijk rust” gevoel waar ik al sinds m’n scheiding, nu drie jaar geleden, op wacht. Misschien dat ik daarom die flashbacks heb de laatste tijd? Ik heb nu veel meer de tijd om na te denken en m’n gedachtes op orde te brengen. Misschien moet ik m’n Libanon belevingen toch eens op gaan schrijven? Dat was ik al van plan toen ik nog maar net terug was, maar het is er nooit van gekomen. Wat weet ik eigenlijk nog van m’n tijd daar. De meeste herinneringen zijn erg vaag geworden maar als ik ze orden en opschrijf komen ze misschien wel weer terug. Eigenlijk weet ik alleen maar flarden en flashbacks waarvan de volgorde helemaal zoek is. Dat is niet genoeg om de maanden mee te vullen die ik daar ben geweest. Ik ben dus niet alles vergeten maar wat weet ik eigenlijk nog wel en wat kan ik nog opduikelen uit oude, stoffige achterkamers van m’n geheugen? Hoe ben ik die vreemdeling geworden die hier nu in de trein zit? Ligt dat echt alleen aan m’n Libanon ervaring? Of heeft bijvoorbeeld m’n jeugd er ook mee te maken?
De trein rijdt ondertussen allang weer verder richting z’n eindstation, Nijmegen, waar ik over zal stappen op de oude diesel die me naar huis zal brengen.

M’n gedachten keren weer terug naar Libanon en ik denk aan hoe verbitterd de strijd tussen de verschillende partijen daar was. Ook denk ik aan de koppige vastberadenheid van de mensen, om die strijd maar vooral niet te staken. Tenminste, ik noem het nu koppige vastberadenheid maar het zat natuurlijk veel dieper dan dat.
Als je al je hele leven lang, hebt gehoord dat alle anderen slecht zijn en jou manier de enige goede is, wordt dat, op den duur, je enige en absolute waarheid. (zo denken wij in het westen er tenslotte ook over) Met respect en een objectieve blik, is zoveel ellende te voorkomen. Ik zou zeggen, profiteer van het land waarin je woont, maar zo denken zij er dus zeker niet over. Dat is ook een stuk moeilijker als je alleen maar een vluchteling bent omdat je land (b.v. Palestina) al lang niet meer bestaat. Ze vechten allemaal ook al zo lang. De haat lijkt ondertussen wel erfelijk bepaald. Als ze alle geld en energie nou eens in hun sociaal maatschappelijke infrastructuur staken, zou het ongetwijfeld veel beter gaan in het midden oosten. Maar zij staken het geld liever in betere wapens, met de hoop om hun gevecht te “winnen”. In mijn ogen hebben dat soort gevechten alleen verliezers, maar het moet een geruststellend gevoel zijn als je volkomen overtuigt bent dat wat je doet het enige goede is. Dan hoeft je verder niet meer na te denken bij wat je doet. Dit is goed en dat is fout en daar vecht je voor. Hoewel dit relaas natuurlijk is gekleurd door de westerse samenleving waarin ik ben opgegroeid en leef. Je hoort hier alleen maar berichten die de schijn wekken dat iedereen in zo’n “oorlogsgebied” alleen maar wil vechten. Maar de meeste mensen in een oorlogsgebied willen dat het vechten ophoud. De meeste mensen in Libanon waren alleen maar blij met onze aanwezigheid. Maar in de grootte nieuws berichten hoor je natuurlijk niets over “de meeste mensen”. Daar hoor je alleen berichten over groepen van hatende strijders die de totale overwinning voor ogen hebben. Die nietsontziend, hun gelijk willen halen en zo hun wereld willen “verbeteren”. Mensen die vrede willen, missen ook alle sensatie waarde, dat is geen nieuws, daar verdien je geen geld mee. Het punt is dat ik daar wel veel punten van verbetering zag maar daar kreeg ik alleen maar een gevoel van machteloosheid van. Er is zo weinig wat je daadwerkelijk kunt doen als UNIFIL militair. Zittend op een post in het niemandsland waar alleen af en toe een herder of handelaar langs komt en verder bijna niets gebeurt. Ik kan, vanuit mijn “rijke vrije westen” oogpunt, ook wel erg makkelijk zeggen dat ze hun situatie maar moeten accepteren. Tenslotte had ik de zekerheid dat ik, na een paar maanden, weer naar Nederland zou gaan. Maar zo makkelijk werkt dat dus niet in “de echte wereld” waar je alleen maar kunt hopen op verbetering en waar de verbetering waar je op hoopt, totaal het tegenovergestelde is van de verbetering waar die andere partij op hoopt. Het is ook erg moeilijk om te hopen op een harmonieuze samenleving als je je daar geen enkele voorstelling van kunt maken. De verbetering waar de gewone man op hoopt is dat het vechten ophoud en de verbetering waar de vechter op hoopt is de overwinning. 

De trein begint weer af te remmen dus we naderen de “Waal” met aan de overkant “Nijmegen” en terwijl de trein rustig over de spoorbrug dendert denk ik aan al die andere keren dat ik daar al gereden heb. “Vroeger” reed ik daar al iedere week, van en naar Assen, waar de militaire opleiding voor Libanon was. Nu rijd ik hier al weer een paar jaar lang, iedere twee weken twee keer op en neer om m’n dochter voor een weekend op te halen en weer weg te brengen. Het is maar goed dat ik geen hekel heb aan treinreizen. Ik vind de trein altijd een prettige plek om na te denken.

We rijden station Nijmegen binnen op spoor 1a. De trein naar huis stopt op 1b dus ik hoeft niet ver te lopen. Op de een of andere manier voelt station Nijmegen altijd koud en tochtig aan. Nu is dat, onlangs deze warme, na zomerse september- avond, niet anders maar ik hoeft hier niet lang te wachten voordat de trein komt die me het laatste stuk naar huis brengt.
Nijmegen is ook een studentenstad dus er stappen veel mensen uit. Veel van die studenten moeten naar Nijmegen Heyendaal, waar de universiteit en veel studenten flats zijn. Als iedereen er uit is stap ik in en ga weer zitten. Er stappen dus ook een lading studenten in, maar die hoeven nog maar eén station verder te reizen. Buiten schemert een aangename septemberavond naar z’n donkere einde. Het duurt maar vijf minuten voordat de trein weer vertrekt voor zijn weg terug naar Roermond, maar zover hoeft ik gelukkig niet meer mee te reizen voordat ik thuis ben.
Ik pak m’n laatste dropjes uit de zak en gooi de lege zak in de vuilnisbak. Als ik thuis kom wil ik eerst een lekkere bak friet hebben, besluit ik. De studenten op de bank naast me bespreken met veel gelach hun zuip- feesten van het afgelopen weekend.
In dit soort treinen reis ik al sinds ik als twaalf jarige jongen, op deze zelfde lijn, vanaf Cuijk naar de technische school in Boxmeer ging. De trein zit ondertussen aardig vol als hij weer in beweging komt. Allemaal studenten met weekendtassen vol schone kleding en boeken, die het laatste kleine stukje naar weer een studie week reizen. Voordat de trein goed en wel op gang is, begint hij al weer af te remmen. Hier in Nijmegen Heyendaal stroomt de trein zo goed als leeg en ik blijf achter in een verder lege coupé. Op weg naar huis en weer een werkweek waar ik echt geen zin in heb. Even schieten de woorden van die goeie vriend weer door m’n hoofd. “Je moet een c.v. maken en gaan solliciteren, iets ondernemen.” Maar ook nu glijden die woorden van me af als natte, groene zeep. Een carrière? Iets waar ik voor zou willen gaan? Maar ik wil alleen maar met rust gelaten worden.
We rijden nu door het mij wel bekende bosgebied tussen Nijmegen en Cuijk, waar ik geboren ben en waar ik nog gewoond heb tot na m’n scheiding.

M’n boek blijft nu onaangeroerd in m’n tas zitten en in gedachten ben ik weer in het dorp waar ik opgroeide. Daar kende ik echt ieder klein straatje, paadje, steegje en doorsluipje maar toen ik er laatst doorheen liep zag ik dat er al het een en ander was verandert. Is het echt pas drie jaar geleden dat ik naar Venray verhuisde? Op een vreemde manier voelde Cuijk laatst al veel minder aan als mijn dorp. Ik ben toen ook nog langs de ouders van m’n oude schoolvriend gelopen en daar werd ik hartelijk, als een verloren zoon ontvangen. Het was leuk om weer even daar te zijn. Vroeger was ik daar kind aan huis maar het leek wel of ik die mensen helemaal was ontgroeid. Ik bedoel daarmee niet dat ik me beter dan hen voel maar zij waren nog steeds de zelfde hartelijke mensen die ze altijd al waren en ik niet, maar ik kan niet echt zeggen waar hem dat verschil nou precies in zat. Ondertussen remt de trein verder af voor het station van Cuijk en in gedachte keer ik terug naar de jaren dat ik van daar af, voor het eerst met de trein naar school ging in Boxmeer.
We woonden toen in een oud herenhuis dat m’n dochter vooral kent als het eierdopjes huis. Dat komt door de verzameling eierdopjes die daar altijd voor het raam staat. Voor mij is dat vooral het huis waar m’n oudere broer stierf aan kanker.
In mijn gedachten zie ik m’n broer terwijl hij, vergaand van de pijn en uitgemergeld, op z’n bed in de achterkamer ligt te sterven. M’n vader verdringt zijn verdriet in jenever en ik zorg dat ik weinig thuis ben. Ik sleutel aan brommers, struin rond over bouwplaatsen met m’n beste vriend en we halen van alles uit wat ... niet allemaal even netjes is.

De trein passeert onderweg naar Venray en thuis, station na station terwijl buiten de duisternis nu echt invalt en m’n gedachten weer terugkeren naar Libanon.
Mijn eerste bewuste gedachte toen we voor het eerst het binnenland van Libanon in reden was: “zo wil ik wel wonen”. Het voelde nog het meest aan als eindelijk thuis komen toen we daar, voor het eerst reden. Het voelde ook altijd erg goed aan om daar rond te lopen (of rijden) als de gerespecteerde, gewapende macht die de oorlog op een afstand houd want zo voelde het ook echt aan. We hadden status. De meeste mensen willen gewoon vrede en dat was waarvoor wij zorgden. Door onze aanwezigheid hielden de meer vechtlustige types zich rustig. Het was dus wel een gewapende vrede maar er werd, tenminste in “ons” gebied, niet gevochten in de periode dat ik daar was. Het is dan een erg goed gevoel als je aanwezigheid ook echt iets te betekenen lijkt te hebben en gewaardeerd wordt. Maar aan de andere kant voelde ik me ook wel eens klein, nietig en kwetsbaar als ik bedacht dat een minder UN gezinde partij (waarvan er ook genoeg waren) me zo zou kunnen afslachten zonder dat ik er veel tegen zou kunnen (of mogen?) doen met mijn UZI en m’n blauwe baret. Ik had wel het vage idee dat ik me zou weren als ik daadwerkelijk zou worden bedreigt of beschoten maar toen ik eens, bij de nachtelijke patrouille, plotseling in een zee van licht werd gezet door een gigantisch Israëlisch zoeklicht, voelde ik me alleen maar erg nietig en niet erg serieus genomen. Meer als een vlieg tegen de muur. Je ziet hem wel maar hij is totaal geen bedreiging. Met een oude krant..........
Er waren, in andere UN gebieden ook plaatsen waar veel Palestijnen waren. Daar was de situatie dus ook heel anders dan bij ons.

Tijdens de stille uren ‘s nachts op wacht bedacht ik vaak dingen als: “Wat zou er met mij gebeuren als ik, met m’n geladen wapen, tegenover een gewapende Palestijn kom te staan?”. Gelukkig heb ik dat nooit uitgevonden maar er gebeurden dus wel dingen die je aan het denken zetten. De chauffeurs hadden, in het begin dat we daar waren, bijvoorbeeld een keer meegemaakt dat ze probeerden een andere route door het dorp te rijden toen kwamen ze in kleine steegjes, waar ons voertuig eigenlijk niet door heen paste en waren de mensen ineens “minder vriendelijk”. Er werd zelfs met stenen gegooid. Dat was dus erg bedreigend geweest en het was even niet meer “Hollandi good”. Maar zolang we op ‘onze’ routes bleven was alles goed. Niet iedereen was dus altijd maar blij met dat vreemde leger. Voor hen zaten wij dus alleen maar in de weg. Maar ook in Nederland heb je extreem rechtse of extreem linkse groeperingen die precies weten hoe alles geregeld zou moeten worden, en genoeg mensen die dat soort groepen een warm hard toedragen. Die had je daar zeker ook en aangezien men daar opgroeit met gewapend geweld, blijft het dan al snel niet bij alleen woorden en idealen.

In Libanon was ik langzaamaan, meer en meer vervreemd geraakt van m’n eigen oude leven. Dat leven van vroeger leek daar zo ver weg. Naar school gaan en dromen over “later”, met Bert naar de bioscoop, met John sleutelen aan Auto’s of m’n eerste baan. Het stond allemaal onvoorstelbaar ver van me af. Meer als het leven van iemand anders, of een film die ik ooit eens gezien had.
Ik kreeg wel lange brieven van m’n vriendin waarin ze onbezorgd vertelde over school en vriendinnen, intieme brieven waarin ze schreef over gevoelens en idealen. Maar dat werd langzaam iets waar je over leest. Iets wat ik, misschien vroeger ooit eens had meegemaakt. Gedachtes over later waren iets geworden van toen ik nog jong en onbezorgd was. Niet iets van het leven van alledag want daar liep ik rond als gewapend militair en persoonlijke idealen waren alleen maar iets om over te dromen. In het dagelijkse leven moest ik alert zijn. Daar zat ik met negen man op een post in een prachtig landschap, als onderdeel van een “vredesleger”. (Wie heeft die krankzinnig tegenstrijdige term eigenlijk bedacht) Het had me ruim 3000 km van huis gebracht naar dat vreemde, mooie land waar vaak wel ergens geweerschoten te horen waren. Even lijkt er een vleug van die bekende geur van het nachtelijke dorp in Libanon langs m'n neus te strijken. Dat dorp waar ik zo vaak met onze patrouille doorheen ben gelopen.
Die geur is een combinatie van stof, restanten van vreemde etensgeuren en specerijen, vermengt met de geur van zweet, geiten en kamelen. Even zie ik die provisorisch herstelde huizen van dat dorp voor me. De nauwe, donkere kronkel steegjes waar je in sommige huizen, vaag wat geschuifel hoort, of een snurk van iemand die ligt te slapen. Door de curfew (avondklok) die er heerste waren er geen mensen, zichtbaar op straat maar dat kwam natuurlijk ook door ook door het late, nachtelijke uur. Terwijl ik in gedachten daar loop voel ik aan m’n schouder, heel even een met scherpe munitie geladen wapen. Aan m’n koppel vier, volle reserve magazijnen. 

In die situatie had ik me erg goed gevoeld. Ik had daar bovendien steeds minder behoefte gehad aan de westerse illusie van luxe en veiligheid. Het gemak en die veiligheid die in Nederland zo belangrijk lijken, waren daar volkomen onzinnig geweest.
De trein rijdt ondertussen station Vierlingsbeek binnen. Dat valt me vooral op omdat de rails daar een beetje scheef ligt zodat de trein een klein beetje naar links helt. Ik hoeft nog maar één station verder en dan ben ik thuis. Ik bedenk dat ik op de heenweg naar het station was gelopen dus moet ik zo ook weer terug lopen. Maar het is wel lekker om nog even de benen te strekken voordat ik thuis ben na zo’n lange treinreis. In Vierlingsbeek stapt niemand uit en maar twee mensen in. Daarna rijdt de trein weer verder naar Venray en thuis.

Als die trein tenslotte in Venray aankomt zwaai ik m’n rugzakje over m’n rechter schouder, stap uit en aanvaard de wandeling naar huis terwijl ik in gedachte weer terug keer naar m’n diensttijd. Toen ik net in Libanon was, was het nog een avontuurlijk gevoel geweest om m’n wapen te laden als ik van de post af ging of op wacht moest. Maar het leven daar was al snel serieuzer geworden. Toen ik net twee weken daar was, was er die gijzeling geweest. Een paar jongens van één van onze posten aan de kust werden een paar uur in gijzeling gehouden door een groep Palestijnen. Toen was het leven als gewapend militair snel normaal geworden en ik voelde me daar erg goed bij. Dat verre, geregelde Nederland werd toen iets waarover je leest in de brieven van thuis. Het was vanzelfsprekend om gewapend rond te lopen en de gedachtes aan “thuis in Nederland” verdween langzaam naar de achtergrond. Ik zou wel weer gewoon naar huis terugkeren, maar ik wist steeds minder zeker wat ik nou eigenlijk met ‘thuis’ bedoelde. Ik vond de gedachte aan een thuis in Libanon erg aantrekkelijk en terug naar Nederland was alleen maar mooi omdat ik dan m’n vriendin weer terug zou zien en met haar kon praten. Toen ik een poos zo geïsoleerd geleefd had met m’n op dat land gerichte werkzaamheden, werd dat dus meer en meer mijn wereld. Alles draaide om de taak van “vredesmilitair” en dat is een, niet met het rijke westen te vergelijken levenswijze, waarin ik steeds verder wegzonk. Ik denk dat een kantel punt voor mij persoonlijk, de bijna onvermijdelijke diarree moet zijn geweest. Vrijwel iedereen kwam een keer aan de beurt. Bij mij was het kort en heftig. Het duurde maar een halve ochtend. Maar toen ik het had gehad, voelde ik me meer opgenomen door het land. Het voelde aan alsof het land mij, die rare westerling, geaccepteerd had.

Toen ik net weer terug in Nederland was, voelde ik me echt een vreemde in m’n eigen land en die vervreemding is er nu nog steeds een beetje. Ik kan nog steeds met verbazing kijken naar de o zo belangrijke bezigheden van de mensen om me heen. Hun, in mijn ogen, vaak belachelijke streven naar veiligheid en gemak.
Maar ook, en vooral de laatste tijd denk ik weer vaak aan de nachtelijke patrouilles in Libanon. Dan zit ik bijvoorbeeld in gedachten op de bijna witte, in het maanlicht badende rotsen, bij de opgeblazen raket bunker. Ik herinner mij dan gedachtes als: “zij zijn hier ook geweest, zij hebben hier gewerkt, hun dromen gedroomd. Dromen over een vrij Palestina”. Vaak zat ik daar, bij die bunker te kijken naar tekenen van gewapende “terroristen” en dat was helemaal niet raar. Het was heel normaal geworden. Natuurlijk keek je uit naar “Armed Elements”. Zij hadden daar tenslotte niets te zoeken. Maar ook vaak bedenk ik dat ik eigenlijk veel sympathie voelde voor die zogenaamde terroristen en hun zaak. Zij waren tenslotte van hun eigen land verdreven toen de Joden daar Israel stichtten. Op zo’n moment bedenk ik dus ook: Wie is hier eigenlijk de terrorist? Ook denk ik steeds vaker aan het gigantische cultuurverschil tussen een land als Libanon en het land waar ik nu woon. Vaak denk ik ook aan het verschil tussen die post op die kale, rotsige heuvel en dat rijtjeshuis wat ik nu thuis noem. Ook nu, terwijl ik m’n voordeur open, m’n tas binnen zet en dan m’n fiets pak om friet met wat lekkers te gaan halen. Dan kan ik eindelijk thuis komen. Eindelijk op m’n bank ploffen en wat eten. Morgenmiddag moet ik dan weer "gewoon" gaan werken.
Na een weekend als dit voel ik me altijd weer als een vreemdeling in m’n eigen leven als ik, weer op m’n werk, het magazijn binnen loop. In gedachte ben ik dan nog helemaal niet op dat werk. Iets dat ik eigenlijk best een prettig gevoel vind. Een gevoel dat al rond de eerst pauze, grotendeels zal zijn verdreven door de gewone dagelijkse routine.



Share by: