Afscheid van Libanon


Er was geen ontkomen meer aan. De onherroepelijke en gevreesde dag van m’n vertrek uit Libanon was echt aangebroken. Ik weet niet meer of ik wakker ben gemaakt of geworden, op die ochtend. Als ik, net wakker, meteen in actie kom, gaat alles namelijk nog op de verdoofde, vroege ochtend, automatische piloot manier. 

Ik weet nog wel dat het al helemaal licht was toen ik uit het slaap hol kwam om m'n blaas te legen en me nog een laatste keer in ons washok te wassen en m'n tanden te poetsen. Er staat me ook iets van bij dat ik m'n toiletspullen, als laatste in m'n tas heb gepropt om ze mee terug naar Nederland te nemen. Wat  me van die ochtend echter vooral nog scherp in m'n geheugen staat gegrift is het laatste afscheidsrondje over de post: 


"Vanuit het slaaphol loop ik, onder het tentzeil door, de bunker in en werp een laatste blik op onze voorraad. Er zijn provisorisch getimmerde schappen waar niet veel opstaat en wat kisten met noodrantsoenen. Daarna loop ik een rondje over de post. Eerst loop ik naar het washok met de roestvrijstalen wasbak waar ik me net nog een laatste keer gewassen heb. Dan loop ik langs de douche met z’n benzine gestookte boiler, langs de wc en de pvc pijp die als urinoir uit de grond steekt en waar ik net nog m'n blaas heb geleegd. Dan via het wacht kotje en langs het aggregaat. Overal kijk ik even, een laatste keer naar binnen. Zelfs bij de wc. Bij het wacht kotje werp ik een laatste blik door de kijker naar het bekende uitzicht voor de post. Ik draai  de kijker eerst naar het oude kruisvaarders kasteel en post 7-2 en dan terug via de zuid Libanese post Tango aan de overkant van de wadi en de Israëlische grens in de verte. Er staat een oude, vuil witte mercedes met een paar mannen voor het turquoise gebouwtje van Tango, dat ik zo vaak heb zitten bekijken en ik denk aan de vele uren die ik daar heb zitten "waarnemen". Voor de zoveelste keer dingt pijnlijk tot me door dat ik dat ik dit nooit meer terug zal zien en terwijl ik, met een bezwaard hart via het aggregaat, m'n afscheidsrondje voltooi en in de richting van de prefab loop, voel ik me erg droevig.”


Het Nederlandse leven uit m'n jeugd, het leven, dat in Libanon echt heel ver weg was geweest, kwam met rasse schreden naar me terug gesneld. Het was een leven waarover ik tijdens de maanden in Libanon, alleen maar had gelezen in de brieven van m'n vriendin, maar het zou die zelfde dag weer mijn wereld  gaan worden. Ik had nog even serieus overwogen om bij te tekenen maar door m’n eigen besluiteloosheid, heb ik de boel maar op z’n beloop gelaten tot het echt te laat was. Toen ik dat later, thuis aan m’n vriendin vertelde, werd echter meteen duidelijk dat zij daar helemaal niet blij mee zou zijn geweest. (zachtjes uitgedrukt) Ze zij: "Als je had bijgetekend, zou ik het hebben uitgemaakt.”

Dat was een reactie die mij op dat moment alleen maar verbaasde, maar eigenlijk helemaal niet zo verbazingwekkend was. Zij had namelijk alleen relatieve "vrede" met mijn diensttijd gehad omdat ik nou eenmaal dienstplichtig was. Een vriend die vrijwillig in het leger blijft, was voor haar en haar antimilitaristische ideeën, echt onverteerbaar. Haar ideeën over het leger, waren alleen niet bij mij doorgedrongen. Als ik er trouwens nu even over doordenk zou m'n leven dan wel heel anders zijn gelopen dan nu. M'n eerste gedachte daarbij is dan vooral dat dan m'n dochter bijvoorbeeld nooit bestaan zou hebben.


Toen ik uiteindelijk echt vertrok was dat, net als bij aankomst, met de eerste "rotatie". Alleen met een gevoel van zware tegenzin in plaats van het gevoel van spanning en afwachting dat ik bij m'n aankomst nog had gevoeld. 

Ik weet dat ik achterin een YP naar de CP ben gebracht maar was dat onze of een andere YP? Ik weet wel zeker dat de plunjebaal apart vervoerd zou worden en was opgelucht dat ik daar, niet mee hoefde te sjouwen want het was best een zwaar en onhandelbaar ding.

Zo'n rotatie van de manschappen was alles bij elkaar ongetwijfeld een erg ingewikkelde, logistieke operatie maar op dat moment voor mij, als "lijdend voorwerp", was het meer een kwestie van het onvermijdelijke, toch maar gewoon ondergaan.


We stapten dus in een YP en reden naar onze CommandoPost vanwaar we, na eerst weer van een toespraak te hebben genoten, achter in de laadbak van een witte UN vrachtwagen langs verschillende posten zouden rijden, waar steeds meer mensen meegingen. Uiteindelijk zouden we, via de kustweg in noordelijke richting naar het vliegveld van Beiroet rijden. 

Op het punt bij de oude cederboom, vlak voordat we, voor de laatste keer het dorp in zouden rijden, op het punt dus waar ik op de heenweg voor het eerst het gebied rond onze post had gezien en bedacht dat ik zo wel zou willen wonen, keek ik op de terug weg nog eens goed om heen en vroeg ik me af of ik dat ooit weer terug zou gaan zien. Ik wou helemaal niet terug naar Nederland, geloofde ook niet echt in dat weerzien en het was dan ook geen mooi afscheid. 

Bij het kapot geschoten huis aan het begin van het dorp, waar we zo vaak gezeten hadden bij de nachtelijke patrouilles, bedacht ik nog dat, dat eigenlijk een prachtige plek was om te wonen. Al die indrukken bleef ik zo veel mogelijk opzuigen totdat dat landschap uiteindelijk achter de huizen van het dorp verdween. De beelden, van die woensdag 17 maart 1982, vooral de weg naar het dorp, kan ik, nu nog steeds moeiteloos oproepen. Van het prachtige landschap tot m'n allerlaatste blik richting post "Tango" in de verte wat vanaf het dorp, in ieder geval zonder verrekijker, niet echt te zien was. 

Terwijl ik daar weg reed, ging het leven in Libanon echter gewoon verder. Het werd net voorjaar en Libanon bereide zich voor op de volgende lading Nederlanders waar ze weer het nodige geld aan konden verdienen. Even bedacht ik nog: "Als ik dit over tien of twintig jaar nog eens bezoek, is alles natuurlijk helemaal veranderd." Ik was een beetje jaloers op de jongens die op die dag zouden beginnen. Zij stonden tenslotte aan het begin van hun tijd in Libanon en niet aan het eind, zoals ik. Bovendien zouden zij 6 maanden blijven ipv. de 4 die ik daar was. 

Op dat moment kreeg ik ook nog het gevoel dat ik de Libanezen in de steek liet. Alsof ik wegvluchtte naar het veilige, rijke westen voordat de volgende storm zou losbarsten.

Van het ceremoniële gedoe op de CP. en de eigenlijke weg terug naar Beiroet herinner ik me niet zo veel. Ik zat achter in die vrachtauto naar Beiroet en we moeten weer de zelfde serie roadblocks zijn gepasseerd als op de heenweg, maar ik herinner me alleen één, vrij lang oponthoud omdat ik er nog een laatste foto heb gemaakt, en dan vooral omdat ik achteraf nog best verbaast was dat die foto nog gelukt was. Eigenlijk was m’n rolletje allang vol en het zat alleen nog in m’n cameratje omdat ik toch geen nieuw rolletje meer had. (Even ter informatie voor de digitale fotograven van tegenwoordig, In die tijd moest je het foto rolletje van je fotocamera, bij de fotograaf laten ontwikkelen met allerlei chemicaliën om te kunnen zien wat je gefotografeerd had. Als je rolletje van 24 of 36 foto's vol was en je had geen nieuwe, dan was je uit gefotografeerd. De term digitaal bestond voor mij, toen nog helemaal niet.) 


Ik denk dat ik verder de hele reis, diep in gedachten verzonken voor me uit heb zitten staren en de anderen waren volgens mij ook erg rustig. Als dat niet zo is, heb ik dat dus niet gemerkt. Iedereen zal wel met zijn eigen gedachtes hebben gezeten. Zelf wou ik vooral terug naar het leven op en rond de post. Daar had ik het gevoel dat we we een belangrijke sociaal maatschappelijke taak uitvoerden. Het door burgeroorlogen verscheurde land, kwam duidelijk tot rust in de gebieden waar wij zaten. Mensen begonnen weer met het opbouwen van hun bestaan en er was, voornamelijk met ons, een welige handel opgebloeid. Door die naderende Israëlische dreiging was dat echter allemaal in gevaar. Het voelde aan als een kruitvat waarvan de lont bijna is opgebrand. Hoe lang zou dat nog gaan duren?... Maar ik moest dus terug naar waar ik vandaan kwam. 


Uiteindelijk, stapten we weer uit op het vliegveld van Beiroet en moesten we ons natuurlijk keurig opstellen in rijen van vier. De tweede keer op eén dag terwijl we, maanden lang, geen last hadden gehad van dat soort "officiëligheden". Het voelde dan ook erg vreemd. Dat soort schoolse verplichtingen waren toch niet voor ons ervaren militairen, was ongeveer m'n gevoel op dat moment. Ik had daar dan ook helemaal geen zin in, maar, we zaten nou eenmaal in het leger dus hebben we ons maar, geschikt in ons lot. Ik vond het voelen alsof ik, als volwassen man weer in de rij moest gaan staan met m'n oude klasgenoten van de basisschool maar toen het "Geeft acht!” klonk, bleek dat we het zeker niet verleerd waren. Het zal er misschien niet zo fanatiek uit hebben gezien als tijdens de opleiding en de heenreis, maar dat nam ons denk ik niemand echt kwalijk want wij waren de vertrekkende “oude hap”. Van het gevoel van kinderen op een heel spannend schoolreisje, zoals het op de heenreis nog had gevoeld, was echter niets meer over. 

Toen we eenmaal keurig opgesteld waren, marcheerden we naar, ongeveer de zelfde plek als waar we gestaan hadden op de heenweg en ook nu stond daar een nieuwe lichting paraat. Sommige van die nieuwen zagen er uit, vond ik, alsof ze dachten het wel even op te gaan knappen in Libanon. Anderen keken vooral nieuwsgierig naar ons, de "ouwe hap" die ze gingen vervangen. 

Feitelijk was het vliegveld nog in de zelfde erbarmelijke staat als toen wij, maanden eerder, als de nieuwe lichting, net waren aangekomen.

Er was nog steeds aan alle kanten oorlogsschade. Landingsbanen waren nog steeds alleen vlot opnieuw gestorte plakken asfalt en de loods waarvoor we weer waren opgesteld, had nog steeds alleen drie, beschadigde muren en een dak boven wat roestige oude apparaten.

Bij m'n vertrek kwam dat echter op me over als een veel te moderne voorbode van een wereld waarna ik nog helemaal niet terug wou, Natuurlijk was er daar eerst weer zo'n uitgebreide toespraak om te ondergaan. Onze opvolgers werden welkom geheten, (Van regeringszijde, maar ook van bataljonszijde, want iedereen moet natuurlijk genoemd worden.), wij werden bedankt voor de inzet en nog veel meer van dat soort bla, bla, bla. Het valt me altijd weer op hoeveel woorden mensen kunnen gebruiken zonder echt iets te zeggen.

Toen dat gedoe ook weer achter de rug was, werden wij afgemarcheerd en nu kregen wij het applaus, wat nauwelijks tot me door drong. Het viel me pas op toen ik opzij keek bij het langs marcheren en ze ze zag klappen. Zelf treuzelde ik nog met m’n gedachtes bij m'n niet afgemaakte taak. 


Eenmaal binnen in het vliegtuig, voelde ik me onmiddellijk compleet ingesloten in een onnatuurlijk luxe en erg krappe wereld waar alles, kunstmatig op me over kwam.

De licht grijze wanden, de donkerblauw vloerbedekking en pluche stoelen, ja zelfs de lucht die ik inademde voelde kunstmatig aan. Alles stond in van die in keurige rijen, erg krap op elkaar gepropt en was er duidelijk, op ingericht om zo veel mogelijk mensen, met zo weinig mogelijk ruimte verlies, nog enigszins comfortabel zittend vervoerd te krijgen.

Daar was ik dus, tot overmaat van ramp en  alsof het allemaal maar de gewoonste zaak van de wereld was, gewoon achter Jan, die voor me liep aan naar binnen gesjouwd en, mij verbazend over waar ik terecht was gekomen, was ik zelfs gewoon, naast hem op de volgende vrije stoel gaan zitten.
Natuurlijk besefte ik dat die nieuwe omgeving, eigenlijk helemaal niet zo vreemd zou moeten zijn, maar zo voelde het wel toen ik daar maar gewoon, alsof het vanzelfsprekend was, naar binnen sjouwde.

Even daarvoor had ik me nog helemaal thuis gevoeld in zowel het land als de taak waarin ik me bevond, maar eenmaal in dat vliegtuig stond ik toch echt op het punt om te vertrekken naar het land waar ik vandaan kwam. Eigenlijk zou ik het “naar huis gaan” moeten noemen, maar zo voelde het zeker niet. Met het binnenstappen van dat vliegtuig, was echter definitief duidelijk geworden dat, dat toch echt ging gebeuren.

Eenmaal in Nederland zou ik dan weer in een gewone forensentrein naar huis moeten, want ik zou niet van Schiphol worden opgehaald. Ik had, voor vertrek naar Libanon namelijk zelf tegen m’n ouders gezegd dat ik wel gewoon met de trein zou gaan. Dat was echter een zorg voor later.

Ergens achter me riep iemand dat hij, eenmaal thuis, eerst een frietje speciaal wou, maar dat was wel het laatste waar ik op dat moment behoefte aan had. Ik wou alleen maar mijn gedachtes delen met mijn vriendin, maar dat ging op die dag sowieso nog niet gebeuren. Het was wel een erg dubbel gevoel. Natuurlijk wist ik heel goed dat ik onderweg was naar het land waar zij, van wie ik erg veel hield, woonde maar waarom was dat dan niet het land waar ik zijn wou? 

Eenmaal goed en wel zittend in dat vliegtuig, was echter eerst de vraag belangrijk waar ik m’n knieën moest laten in dat erg krappe "Douglas DC8" vliegtuig. Gelukkig kon ik het probleem van m'n klem zittende knieën wel snel op lossen door het klaptafeltje in de rugleuning van de stoel voor me uit te klappen. Dat gaf me namelijk net genoeg extra knie ruimte.

Na nog een hele poos gewacht te hebben werd de deur van het vliegtuig gesloten en alles onder druk gebracht. Ik merkte dat vooral doordat m'n oren allebei een plop gaven. Na nog een poos wachten kwam het vliegtuig uiteindelijk in beweging, het steeg op en verliet Libanon.

Share by: